'Walgelijk vriendelijk, eigenlijk'
bloedserieuze humor in de humanistische traditie

Heel veel kunst is hier geestig, tegenwoordig. Maar net als bij
de zeventiende-eeuwse voorlopers in geestigheid is de ondertoon
zeer ernstig. Is moraliserende humor nog wel geestig?

Michel Didier 1993

Even leek het erop dat er korte, definitieve metten waren
gemaakt; dat de gehele traditie overboord was gezet; dat het kind
met het badwater was weggekolkt; kortom, dat de aardig verstofte,
Nederlandse kunst het veld had geruimd voor een op internationale
leest geschoeide kunstproductie. De vele Parijsgangers in de
vorige eeuw waren er de herauten van en in de jaren dertig werden
de laatste achterhoedegevechten met de avant-garde geleverd. Toen
werd het stil in het Rijksmuseum, heel stil. Abstract
expressionisme, constructivisme, Informelen, Pop Art, overal
waren Nederlandse varianten op, door Nederlanders gemaakt wel te
verstaan, want elke vermeende voortzetting van een regionale
traditie werd geschuwd als het graf van Mussert en met het
verleden was afgerekend met een voortvarendheid die Mao zou
hebben doen blozen. Natuurlijk, het is allang een open deur om de
continuïteit aan te wijzen in de Nederlandse traditie van
Saenredam via Mondriaan naar Dibbets. Maar de calvinistische
gestrengheid waar de rechtgeaarde Nederlandse intellectueel zo
quasi-ongaarne mee koketteert (als betrof het een geïsoleerde
stam in Drenthe) paste net zo goed, zo niet beter in de
internationaal erkende rechtlijnigheid en zulke schilders werd
dan ook niet voor de voeten geworpen dat ze 'regionaal'
schilderden.
Ongeveer tegelijk met de triomfantelijke, internationale
terugkeer van de ezelschilderkunst gingen Nederlandse kunstenaars
her en der delven in de kunstgeschiedenis om op de een of andere
manier aansluiting te zoeken bij de Nederlandse traditie en
uiteindelijk zichzelf te plaatsen in de indrukwekkende rij na
Rembrandt en Vermeer. Citerend, variërend, interpreterend werd
het ene zeventiende-eeuwse meesterwerk na het andere afgestoft.
Ger van Elk schilderde een nieuw portret van Jan Six, ditmaal op
ski's, en Seymour Likely liet in 'DAF - Delft-American
Friendship' een interieur van Vermeer door een gat in de
Amerikaanse vlag gluren. Beide kunstenaars waren ampel
vertegenwoordigd op de tentoonstelling 'Schräg/Tegendraads.
Parodie, humor en spot in hedendaagse Nederlandse kunst', die in
1990 in Bonn en het jaar daarop in Delft was te zien. Paul Donker
Duyvis legt in de catalogus aan de Duitsers uit dat Nederland een
culturele traditie heeft 'waarin plechtigheid en klucht niet ver
uiteen liggen' en dat ook de hedendaagse Nederlander wordt
gekenmerkt door een behoefte aan consensus, openheid van geest,
tolerantie en belerend optreden. Want met Erasmus vindt u dat
vrolijkheid tot ernst moet leiden. Net zoals Brueghel 'de wereld
op zijn kop' toonde, schilderde Rob Scholte in 1984 een reeks
doeken 'De omgekeerde wereld'. Scholte moralistisch? Er is haast
geen kunstenaar in Nederland die zo vrij met vormen en inhouden
omspringt, maar zo waardevrij als ze zich voordoen zijn zijn
schilderijen niet, zoals het 'portret' van de erg foute kunstenaar Erich Wichmann aangeeft: het stelt de kaart van
Nederland voor in de vorm van een heroïsche leeuw, maar dan
omgekeerd. En Seymour Likely leverde een soortgelijk commentaar
op de nazi-sympathieën van Pyke Koch door van diens zelfportret
met zwarte hoofddoek in het Centraal Museum een beklemmende
installatie met vele kopieën te maken.
Kunst is een serieuze zaak, en dat geldt niet alleen voor
streng gemontuurde scheidslijners als Mondriaan, maar ook voor
extroverte drinkebroers van expressieve huize als Van Gogh.
Lachen mag; frivoliteiten, natuurlijk, niets menselijks is ons
vreemd, maar kunst is werk en werken en lachen is twee. Op de wel
zeer uitputtende overzichtstentoonstelling van Leo Gestel in
Laren op dit moment springt die tweeledigheid streng in het oog:
de olieverfschilderijen zijn doortrokken van dodelijke ernst,
terwijl in de tekeningen, nieuwjaarskaarten en spotprenten een
onverwachte, bij tijd en wijle scherpe humor naar voren komt, die
duidelijk maakt dat het met Gestel goed kersen eten was, zij het
wat cynisch op het laatst. Een tekeningetje van zichzelf, grappig
uitgemergeld in een ziekenhuisbed, voorzag hij van het
bijschrift: 'h. gr. van een gandhi tegen wil en dank.'
Nee, cynisme in de kunst, zoals dat in bijvoorbeeld Frankrijk
wordt gebezigd, gaat aan de functie van de humor in de
Nederlandse kunst voorbij: 'Cynisme mag niet. Anderen vinden het
cynisme, terwijl wij zelf vinden dat we verschrikkelijk integer
zijn', liet Likely in een vraaggesprek vallen. Merk de
tegenstelling op, die in de Gouden Eeuw ook al uitgangspunt was
voor de gezonde geestigheid waarmee Adriaen Brouwer en Jan Steen
de burgers de platvloersheid van de gemene klassen voorhielden.
Met zulke opbouwende humor gaat Servaas de televisieverslaafden
en de kunstverminkers te lijf, monumentaliseert Scholte foto's
van Van Gogh-verftubes en Holbein-penselen op doek, stelt Evelyne
Janssen met een plastic hertje op echte hertenpootjes weer iets
anders aan de kaak en zetten Tempi & Wolf en Alexander Schabracq
zich uiteen met de religie in het hedendaags tijdsgewricht. Want
als er iets constant is in een eventuele Nederlandse
cultuurtraditie dan is het wel, naast nazi-jagen natuurlijk, de
verhouding tot de kerk, bij voorkeur de rooms-katholieke. Meer
dan in de schilderijen van Schoonhoven of de beelden van Volten
is het echte calvinisme, van de VPRO tot De Groene Amsterdammer,
terug te vinden in de wat ongemakkelijke houding ten opzichte van
de kerk. Aldert Mantje (ook van Seymour Likely) vat het aardig
samen met de verzuchting: 'Wat te doen als straks het
katholicisme ook nog opgeheven wordt?' Vanuit kerkelijke hoek
wordt opvallend weinig bezwaar gemaakt tegen het inmiddels wel
rituele geschimp en getravesteer, uitgezonderd de kleine rel die
ontstond toen Tempi & Wolf via een STER-spotje aflaten aan
'moderne zondaars' wilden slijten: het Katholiek Meldpunt
Discriminatie klom overeind en de STER weerde het filmpje. Het
commentaar van de kunstenaars 'Het was heel onschuldig en
walgelijk vriendelijk, eigenlijk', kan op de meeste kritische
humor hier te lande worden toegepast. De kritiek van Tempi & Wolf
geldt overigens niet zozeer de katholieke kerk, waarvan ze
slechts de rituele vorm lenen, maar de 'kunstmaffia'. Voor het
overige zwelgen 'de decormakers van hedendaagse consumptie- en
produktierituelen' in een vrolijke herijking van de religie door
Jezus te vervangen door Mickey Mouse en anderszins twintigste-eeuwse fenomenen in de liturgie in te passen met installaties als
'McJesus' en het restaurant 'INRI'.
De arme consumptiemaatschappij is al sedert de jaren zestig onder
zwaar vuur van de pleitbezorgers van de cultuur en de nieuwste
lichting beeldend kunstenaars is daar geen uitzondering op. Allen
proberen de cultuurtraditie te redden. Zoals Beuys, Kiefer en
Immendorf hun eigen achtertuin omspitten, Cucchi, Kounellis en
Chia de mythen van hun voorvaderen koesteren en Topor, Vautier en
Arman het eeuwige rationele spel met de irrationaliteit spelen,
zo doet zich bij Van Elk, Peter Struycken en Harald Vlugt de
behoefte aan concentratie, intimiteit, rust en harmonie voelen.
Ook Likely houdt de humanistische traditie van de Lage Landen
hoog, van de liefde voor materiaal en vakmanschap. In de doldwaze
keramiek van Niels Nielsen is een hoofdrol weggelegd voor
poedels, maar koeien, wortels en aardbeien spreken regelmatig een
woordje mee; de overdadige humor en luidruchtige ironie dienen
echter slechts ter relativering van de melancholie die het werk
doortrekt. Pas de 'waarachtige oninteressantie' van Wim T.
Schippers laat het engagement van de komische kunst duidelijk
uitkomen: zijn 'saaie' en 'slappe' kunst en 'onopvallende'
activiteiten' provoceren de kunstopvatting waarin ernst wordt
verward met diepzinnigheid.
De ernstige humor is dan ook te vergelijken met die van de
hofnar, die ongezouten de waarheid mag zeggen, mits hij hem
verpakt in onschadelijke grollen. In 'De lof der zotheid' staat
geschreven: 'Inderdaad, de waarheid is niet in aanzien bij
vorsten. Het merkwaardigste is echter, dat de vorsten van hun
narren niet slechts met het grootste genoegen de waarheid, maar
zelfs de meest openhartige aantijgingen horen...De waarheid heeft
namelijk van nature een zekere komische kracht.' Nu kwamen in de
Republiek weinig hofnarren voor, maar schrijvers en kunstenaars
zijn eigenlijk even goed. In de zeventiende eeuw gingen vermaak
en lering hand in hand in de Nederlanden, volgens het klassieke
principe van 'ridendo dicere verum', al lachende de waarheid
zeggen.

Het brengen van een ernstige boodschap onder een dikke laag humor
is geen exclusief kenmerk van een Nederlandse cultuur. Van 1991
tot 1993 reisde in de Verenigde Staten en Canada een
tentoonstelling rond van hedendaagse kunst onder de naam 'No
Laughing Matter', wat al aangeeft hoe komisch een en ander
uiteindelijk is bedoeld. Alle deelnemende kunstenaars hadden iets
te melden met betrekking tot rassendiscriminatie, homohaat of
vrouwvijandigheid en brachten dat in een voor Amerikaanse
begrippen speelse en geestige wijze in beeld of, beter gezegd, in
tekst. De werkelijk bloedserieuze 'Guerilla Girls' waren
natuurlijk ook van de partij. Dat zoveel direct engagement in
hoofdzakelijk verbaal geweld ten onder moest gaan verbaast minder
dan dat moralisme humor in zijn tegendeel doet keren. Dat komt
natuurlijk omdat de uiteindelijke betekenis van het werk een
ander effect beoogt dan scherts, namelijk gevoelens of affecten
die overeenkomen met die waarmee de kunstenaar het werk heeft
gemaakt. In een artikel uit 1927 'Der Humor' betoogt Freud dat
humor 'lustwinst' beoogt: degene die humor ontwikkelt lijkt voor
de toeschouwer blijken van een affect te gaan produceren, en de
toeschouwer is bereid hem hierin te volgen, dezelfde emoties bij
zichzelf te laten ontstaan. Maar deze bereidheid wordt
gefrustreerd: de humorist uit niet een affect, maar schertst; uit
de aldus bespaarde gevoelsinspanning ontstaat volgens Freud nu de
humoristische lust en kan er gelachen worden, niet gul en
goedlachs, want in tegenstelling tot een grap is humor verheven
en majesteitelijk, maar op zijn hoogst grinnikend: humor is de
troost van het Boven-Ik voor de akeligheid in de wereld.
Tegelijk schertsen en moraliseren kan dus eigenlijk niet: óf de
humor relativeert de moraal, en dan komt de boodschap evenredig
minder aan, óf de moraal doordrenkt de humor, en dan valt er
weinig meer te lachen.
De tijd dat Freud door kunstenaars serieus werd genomen is al
heel lang voorbij, maar het spreekt voor zich dat tomeloos
engagement veel afdoet aan het komisch effect dat een kunstwerk
kan sorteren: zodra je erachter komt dat je niet waardevrij staat
te grinniken maar dat er een boodschap tot je spreekt is het
ineens niet zo geestig meer. Rembrandt die de klassieke jongeling
Ganymedes voorstelt als een van angst plassende zuigeling doet
nog altijd lachen, hoe platvloers urineren op schilderijen ook
is. Een klasje donkere biggen in de school van Beuys, een
installatie van Likely, boet aan humor in zodra je begrijpt dat
je staat te kijken naar een kritisch commentaar op de schrijnende
afwezigheid van gekleurde kunstenaars in de hedendaagse
kunstwereld. 'De afstand tussen kosmisch en komisch is gelukkig
niet zo groot', stellen Tempi & Wolf met een waarschijnlijk
tegengestelde bedoeling.
Jacob Cats bezat de vermoeiende vaardigheid om uit werkelijk elk
verhaal, afbeelding of dichtregel een moraliserende betekenis te
destilleren. Zo interpreteerde hij een ijsgezicht met vrolijk
over elkaar heen buitelende schaatsenrijders als 'de
glibberigheid van 's mensens leven'. Niet elke kunstenaar is een
moraalridder die met slijmerige grapjes probeert onschuldige
zielen voor een gemene zaak te winnen. Joost van den Toorn is
naar eigen zeggen slechts 'oppervlakkig grappig', Van Elk bedoelt
er ook niets mee: 'Niks is serieus bedoeld bij mij.' En Schippers
blijft leuk, van het limonadeflesje uit 1961 tot de voorgedeukte
auto in 1982, omdat zijn humor onbaatzuchtig is, geen doel buiten
zichzelf dient. Maar de humanistische traditie doortrekt de
Nederlandse bodem: 'Sooals d'ouden songen, so pijpen de jonghen.'
Nog steeds aan dezelfde Steen.

De Groene Amsterdammer 1993