In een tijd waarin vele kunstenaars zochten naar een manier om het innerlijke, onzichtbare, vorm te geven, kwam de theosofie als een godsgeschenk. Opgericht in New York, verspreidde het theosofisch gedachtengoed zich pijlsnel over Europa. Eind negentiende eeuw zag ook een Nederlandse afdeling het licht. In de tientallen jaren daarna lieten talloze kunstenaars en architecten zich beïnvloeden door het spirituele gedachtengoed, dat lijnen en kleuren van nieuwe betekenis voorzag.
Michel Didier 2000
De Oekraïense Helena P. Blavatsky, door bewonderaars liefkozend 'HPB'
genoemd, verliet Rusland al snel na haar gearrangeerde huwelijk. Tijdens haar
zwerftochten over verschillende continenten bestudeerde ze alle grote religies
en culturen. De zingevende elementen uit al die godsdiensten vatte zij samen
in een spraakmakend boek: 'Isis unveiled' in 1877. Zo ontstond de theosofie,
een leer van de kosmos die op alle belangrijke levensvragen antwoord geeft,
zonder een religie te zijn. Kern van de leer is het idee dat alle religies eigenlijk
één zijn en uit een gemeenschappelijke bron komen; dat er meer,
hoewel onzichtbare, werelden bestaan dan de materiële; en dat de mens een
geestelijk wezen is dat allerlei incarnaties doorloopt teneinde zich te verenigen
met de kosmos.
In een eeuw waarin de christelijke religie niet langer het bindende middel van
de samenleving was en bot materialisme overheerste, groeide de behoefte aan
een nieuwe zingeving: wat was de zin van het leven, in welke samenhang stond
de mens met de kosmos, waartoe waren wij op aarde? Theosofie leek op al deze
vragen antwoord te geven. Samen met de Amerikaanse onderzoeker van spiritistische
verschijnselen Henry Steel Olcott, stichtte HPB de Theosophical Society. Na
een paar jaar verhuisde het hoofdkwartier van New York naar Bombay. Het sterkst
sloeg de beweging echter aan in Europa.
In Europa bloeiden tegen het einde van de negentiende eeuw alle mogelijke mystieke
bewegingen, zoals de Rozenkruizers en de Vrijmetselaars. Verhoudingsgewijs veel
kunstenaars waren lid van die bewegingen of lieten zich erdoor inspireren. Het
waren de hoogtijdagen van het Symbolisme. De kern van het Symbolisme in de beeldende
kunst is dat elk denkbaar voorwerp een teken of symbool is van een idee: het
zichtbare als symbool van het onzichtbare. De theosofie bood een prachtig handvat
voor die opvatting, want lijnen, getallen, verhoudingen en zelfs kleuren waren
volgens de theosofen tekens die de relatie aangaven tussen de mens en de kosmos,
tussen het aardse en het hogere, tussen het materiële en het spirituele.
Zoals de goden personificaties waren van de natuur, zo waren geometrische vormen
symbolen van natuurvormen.
In 1903 en 1905 schreven de Engelse theosofen Charles Leadbeater en Annie Besant
twee boekjes, 'Man Visible and Invisible' en 'Thought-Forms', waarin tamelijk
letterlijk wordt uitgelegd dat elk wezen een aura heeft van een bepaalde vorm
en kleur. Dat aura, dat alleen door mensen met een 'zesde zintuig' kan worden
waargenomen, stelt het karakter of de gemoedstoestand van iemand voor. Voor
mensen met een 'hoger zintuig' is zelfs muziek met de ogen waar te nemen: in
een extra hoofdstuk van 'Thought-Forms' doen de schrijvers een serieuze poging
drie bekende muziekstukken (van Mendelssohn, Gounod en Wagner) in abstract golvende
vormen met bijbehorende kleuren om te zetten.
Vele kunstenaars hadden in de negentiende eeuw al gepoogd in kleuren en vormen
overeenkomsten met tonen te vinden. Nu gaf de theosofie een concreet handvat.
Beroemde kunstenaars als de Rus Vassily Kandinsky in München en de Tsjech
Frantisek Kupka in Parijs grepen dankbaar dat handvat en maakten enkele jaren
later de eerste abstracte schilderijen: pure 'landschappen van de geest'. In
Nederland tekende en schilderde de niet erg begaafde Janus de Winter zijn abstracte
visioenen, vaak gemaakt tijdens het luisteren naar muziek en geïnspireerd
door theosofische ideeën.
Kandinsky, Kupka en de Winter waren alledrie lid van een theosofische vereniging.
In Nederland werd in 1892 een Theosofische Vereniging opgericht, georganiseerd
in verschillende 'loges'. Vier jaar later richtten de jonge architect K.P.C.
de Bazel en de kunstdocent, architect en vormgever Mathieu Lauweriks de loge
'Vâhana' op. Tot 1909 waren hier alleen sierkunstenaars en architecten
lid van. In 1897 richtte de loge een avondschool op, met als docenten Lauweriks,
De Bazel, de architect Herman Walenkamp, de meubelmaker Klaas van Leeuwen en
de later beroemde edelsmid Frans Zwollo sr.
Lauweriks was voorzitter van de Vâhana-loge tot 1904, toen hij naar Duitsland
vertrok, en vanaf zijn terugkomst in 1916 tot 1931, toen de loge werd opgeheven.
Na jaren invloedrijke lessen te hebben gegeven aan de Kunstgewerbeschule in
Düsseldorf, werd hij directeur van het Handfertigkeitsseminar in de industriestad
Hagen. De rijke industrieel en kunstmecenas Karl Ernst Osthaus stichtte in Hagen
een kunstenaarskolonie, waarvoor Lauweriks de woonhuizen ontwierp. Het rijtje
van zes huizen aan Stirnband is een van zijn weinige uitgevoerde bouwwerken.
Behalve hijzelf woonde ook de Nederlandse kunstenaar Johan Thorn Prikker er.
Diens huis is betimmerd met horizontale en verticale planken in een geometrisch
evenwicht, dat Lauweriks' theosofische ideaal van ruimtelijke relaties uitdrukt.
Geometrische vormen stonden immers symbool voor natuurvormen. Ook in de toegangshekken
van de andere huizen zijn die geometrische vormen terug te vinden.
Net als in de Chinese tao-filosofie van de complementerende tegendelen Yin
en Yang, kent de theosofie een belangrijke rol toe aan het dualisme van 'mannelijk'
en 'vrouwelijk'. 'Mannelijk' zijn oneven getallen, zon, verticale lijnen en
vuur. 'Vrouwelijk' zijn even getallen, aarde, nacht, water en horizontale lijnen.
Verticale lijnen symboliseren zo vuur, opgaande spirituele lijnen en het mannelijk
lid, terwijl horizontale lijnen voor water, materie en aarde staan. Theosofisch
geïnspireerde kunstenaars probeerden een evenwicht tussen deze lijnen te
vinden. Piet Mondriaan elimineerde in zijn landschapsschilderijen alle schuine
lijnen, tot alleen nog kaarsrechte bomen de horizons doorsneden.
Mondriaan werd in 1909 lid van de Theosofische Vereniging en bleef dat zijn
verdere leven. Na Kandinsky en Kupka is hij de derde moderne schilder die, geïnspireerd
door het theosofische gedachtengoed, van herkenbare voorstellingen gaandeweg
abstract is gaan schilderen. Alledrie zochten een manier om een relatie tussen
het aardse en het kosmische vorm te geven; Mondriaan op de radicaalste manier,
door middel van de meest elementaire lijnen en kleuren. In 1921 schreef hij
aan Rudolf Steiner, de oud-voorzitter van de Duitse Theosofische Vereniging
die zich had afgescheiden en de Antroposofische beweging was begonnen: 'Kunst
brengt beeldend de evolutie van het leven tot uitdrukking: evolutie van de geest
en evolutie van de materie. Het is niet mogelijk een betrekkelijk evenwicht
te bereiken dan door de vorm te vernietigen en te vervangen door een nieuw,
universeel beeldend middel.'
Mondriaan 'vernietigde' dus de (herkenbare) vorm en verving die door een nieuwe
beeldtaal, die hij de Nieuwe Beelding noemde. Bij het zuivere, dynamische evenwicht
van horizontale en verticale lijnen in hard zwart-witcontrast voegde hij slechts
vlakken van de primaire kleuren rood, geel en blauw - kleuren die hevig met
elkaar contrasteren. In het schilderij 'Pier en oceaan' uit 1916 staat een handvol
lijntjes mannelijk fier overeind in een oceaan van horizontale golfjes vrouwelijkheid.
Mondriaan verliet Nederland in 1912. Bij zijn aankomst in Parijs overnachtte
hij de eerste tijd in het gebouw van de Theosofische Vereniging aldaar. In 1938
liet hij zich overschrijven van de Parijse naar de Londense vereniging. Hij
heeft de bouw van de Theosofische Tempel in Amsterdam niet meegemaakt.
De jaren twintig waren jaren van grote bouwactiviteit voor de Nederlandse theosofen.
Na de oorlogsjaren waren de toekomstverwachtingen hooggespannen. In 1926 realiseerde
K.P.C. de Bazel zijn grootste (tevens laatste) gebouw, het hoofdkantoor van
Nederlandsche Handel-Maatschappij, nu ABN AMRO, in de Vijzelstraat in Amsterdam.
Vanuit zijn theosofische overtuiging dat achter de zichtbare werkelijkheid een
harmonieuze, goddelijke werkelijkheid schuilgaat, bracht De Bazel de uiterlijke
en innerlijke structuur van het gebouw in overeenstemming met elkaar, een 'eenheid
in veelheid'. De kleinste details ontwierp hij, tot kapstokken, paraplubakken,
kalenders, asbakken en inktpotten toe, om de gewenste harmonie te krijgen.
De mengeling van oosterse en westerse stijlen is vooral zichtbaar aan de sculpturen
aan de gevel: aan weerszijden van de hoofdingang staan de beelden 'Europa' en
'Azië' van Jozef Mendes da Costa. 'Europa' met ogen en handen geopend,
naar buiten gericht, en 'Azië' met ogen en handen gesloten, naar binnen
gericht. Het materiële en het spirituele: het ene kan niet zonder het andere.
Voor de Handel-Maatschappij had het natuurlijk nog een betekenis: Nederland
kan niet zonder Indië. Ander beeldhouwwerk is van Lambert Zijl en Hendrik
van den Eynde, en de glas-in-loodramen zijn van Antoon Derkinderen en Joep Nicolas.
Van De Bazel zelf is het oosters getinte reliëf boven de ingang van het
'Safe deposit', dat een hoekig waakdier in een geometrische omkadering voorstelt.
Ook het tegelwerk in het gebouw en het tweekleurig metselwerk buiten zijn composities
van horizontale en verticale lijnen in opperste harmonie.
Ook in Amsterdam kwam het hoofdkantoor van de Theosofische Vereniging en de
Tempel, beide gebouwd door het Rotterdamse architectenbureau Brinkman en Van
der Vlugt. Opdrachtgever van de gebouwen was namelijk Kees van der Leeuw, prominent
theosoof en firmant van de Rotterdamse fabriek Van Nelle. Voor de nieuwbouw
van de tabaks- en koffiefabriek trok Van der Leeuw de theosoof Michiel Brinkman
aan. Na diens overlijden ontwierp Leen van der Vlugt het internationaal beroemde
gebouw, dat een van hoogtepunten van het Nieuwe Bouwen is met zijn beton-, glas-
en staalconstructie. Van der Vlugt ontwierp in 1926 ook de theosofische gebouwen
aan de Tolstraat in Amsterdam in die stijl. De Tempel is een schitterend staaltje
strakke, maar imposante architectuur in gepleisterd beton. De plattegrond is
een kwartcirkel, een kwadrant, met het spreekgestoelte precies in de punt. Daar
valt het daglicht door smalle ramen naar binnen, zodat de spreker zich in een
brandpunt van licht bevindt. De zaal rijst op dit punt ook hoog op, richting
hemel zogezegd, waarmee de spirituele illusie compleet lijkt; een verbeelding
van het neerdalen van de geest in de materie, geheel in de geest van de theosofische
levenbeschouwing.
Van buiten lijkt het gebouw geheel rond te zijn. In 1943 is het gebouw door
de nieuwe NSB-eigenaar verbouwd tot bioscoop (de kosten van 70.000 kwamen ten
laste van de vorige eigenaar) en dat bleef de bestemming tot de gemeente Amsterdam
het aankocht in 1979. Na enkele jaren als moskee te zijn verhuurd, dient de
voormalige Tempel alweer jaren als buurtbibliotheek. Geheel in de geest van
de oorspronkelijke bestemming, zoals het in de Amsterdamse Gids in 1931 werd
beschreven:
'Tussen de vestiaire die de ronding van het gebouw volgt, en de zaal, bevindt
zich een stiltegordel. Deze dient om boven het profane van het alledaagse uit
te komen, teneinde in rustige, ernstige stemming de zaal binnen te gaan.'
Literatuur:
Ruud Jansen, '
een kern van broederschap
' 100 jaar Theosofische
vereniging in Nederland 1897-1997, Amsterdam: Uitgeverij der Theosofische
Vereniging in Nederland, 1997
De Bazel en de Bank, Amsterdam: ABN AMRO Historisch Archief, 1994
Okkultismus und Avantgarde von Munch bis Mondrian 1900-1915, Tentoonstellingscatalogus
Frankfurt: Ostfildern Tertium, 1995
Maurice Tuchman (uitg.), The Spiritual in Art: Abstract Painting 1890-1985,
New York: Abbeville Publishers, 1986